Onderzoeksachtergrond
Projecten in vogelvlucht
Hier kunt u lezen hoe het huidige project uiteindelijk
het gevolg is van een onderzoek uit 1991. Sinds die tijd
zijn er verschillende op elkaar aansluitende projecten
uitgevoerd, die in 2006 tot het rapport Verder kijken en
deze bijbehorende internetsite hebben geleid.
1e
FOVIG-UvA project 1991-1993.
Wetenschappelijk grootschalig, en dus landelijk,
onderzoek naar het psychosociale functioneren en de
sociale contacten van blinde en slechtziende jonge
mensen in Nederland is begin jaren negentig opgezet door
de oudervereniging FOVIG en de Universiteit van
Amsterdam, afdeling Pedagogiek. Zij startten met het
onderzoek naar de leefsituatie van visueel gehandicapten
van 19 tot en met 32 jaar (Habekothe en Peters, 1993).
Belangrijk resultaat was onder andere dat vele
respondenten knelpunten in hun dagelijks leven
ondervonden, zoals: acceptatie van het slechter of niet
kunnen zien door hen zelf en door de maatschappij,
afhankelijkheid, en problemen rondom sociale contacten.
Dit riep de vraag op, of het mogelijk zou zijn een
vervolg-onderzoek uit te voeren dat dieper op deze
knelpunten ingaat en antwoord kan geven op vragen van
ouders en hulpverleners. Hoeveel jonge blinde en
slechtziende personen in Nederland ervaren deze
problematiek? Met welke factoren hangt deze problematiek
samen? Met wie gaat het goed en hoe komt dat?
2e
UvA-FOVIG project 1994-1999
Op
1 september 1994 is vervolgens aan de Universiteit van
Amsterdam (afdeling Orthopedagogiek) een 5-jarig
promotie-onderzoek gestart naar sociale contacten,
sociale steun en psychosociale ontwikkeling van blinde
en slechtziende jongeren. Het verzoek om dit onderzoek
uit te voeren was wederom afkomstig van de FOVIG, de
Federatie van Organisaties van ouders van VIsueel
Gehandicapten. Samen met de Federatie Nederlandse
Blinden en Slechtzienden financierden zij het onderzoek
ook voor een deel. Op 22 juni 1999 promoveerde Sabina
Kef op dit onderzoek (Kef, 1999).
In
dit onderzoek zijn de antwoorden van de interviews met
316 jongens en meiden met een visuele beperking
geanalyseerd. Ook zijn deze vergeleken met gegevens van
niet-gehandicapte jongeren in Nederland. Het ging
hierbij telkens om: hoe zit het met de kwantitatieve en
kwalitatieve aspecten van het sociale netwerk, hoe zit
het met de psychosociale ontwikkeling, en wat is de
relatie tussen dat sociale netwerk en de psychosociale
ontwikkeling? Tevens is onderzocht wat dus verschillen
en overeenkomsten waren met niet-gehandicapte jongeren
en wat voor verschillen er binnen de groep jongeren met
een visuele beperking waren. Is het nu voor jongens
anders dan voor meisjes, zijn er meer problemen voor
blinden of juist voor slechtzienden? Voor de resultaten
van het project verwijzen we naar de publicaties.
Dit 5-jarige onderzoek heeft vele publicaties opgeleverd
waarin u alle resultaten kunt teruglezen. Van de hand
van Sabina Kef verscheen een proefschrift (1999), een
Nederlandstalig rapport (1997) en een kleine brochure
voor ouders (1997). In deze periode zijn ook veel extra
kleine projecten van studenten Orthopedagogiek
uitgevoerd die tot zeer interessante scripties hebben
geleid. Enkele onderwerpen: opvoedingsgedrag van ouders
van jongeren met een visuele beperking, hoe jongeren het
opvoedingsgedrag van hun ouders beleven, de seksuele
ervaringen van blinde jongeren, de sociale netwerken en
psychosociale ontwikkeling van jongeren met een
lichamelijke beperking vergeleken met die van jongeren
met een visuele beperking, de sociale netwerken en
psychosociale ontwikkeling van jongeren met een
verstandelijke beperking vergeleken met die van jongeren
met een visuele beperking etc. Voor een overzicht van
deze scripties kunt u (in de toekomst) op de site bij
het menu publicaties kijken.
1e InZicht UvA-VU project 2003-2005.
Van de 316 jongeren die geïnterviewd waren in 1996,
wilde 90% graag meedoen aan vervolg-projecten. Dit was
een uniek gegeven om het onderzoek longitudinaal te
maken, dat wil zeggen personen te volgen in de tijd. Met
dergelijk onderzoek kun je beter bepalen hoe de
beinvloedingsrelaties lopen; wat beïnvloedt wat? Ook is
het natuurlijk bijzonder interessant om te weten hoe de
ontwikkeling van de jongeren met een visuele beperking
verlopen is. Zijn de jongvolwassenen die blind of
slechtziend zijn en hun leven goed op de rit hebben, ook
de adolescenten van toen met wie het al goed ging? Of
anders gezegd, hebben de adolescenten met wie het (nog)
niet zo lekker ging in 1996, zich ontpopt tot gelukkige
goed functionerende jongvolwassenen in 2004?
In
1998 was stichting InZicht opgericht en daarna
ondergebracht bij ZonMw, een organisatie die subsidies
verkrijgt via het Ministerie van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport (VWS) en de Nederlandse Organisatie
voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO). Voor een zeer
groot deel komen de gelden van InZicht van instellingen
voor hulpverlening, zorg, revalidatie, arbeid en
onderwijs voor personen met visuele en/of meervoudige
beperkingen. Zij hopen dat door onderzoek meer te
coördineren binnen een stichting, door zorg te dragen
voor continuïteit, grotere projecten mogelijk te maken
en door een structurele samenwerking tussen
wetenschappers en de praktijk, de resultaten ook beter
gebruikt kunnen worden in de praktijk.
Een vervolg onderzoeksvoorstel op basis van het
proefschrift werd dus ingediend bij InZicht, en werd
gehonoreerd. Een tweejarig project onder leiding van
Sabina Kef ging van start. Het eerste jaar werd het
uitgevoerd aan de Universiteit van Amsterdam, afdeling
Orthopedagogiek. Het tweede jaar liep het project aan de
Vrije Universiteit (VU) afdeling Orthopedagogiek omdat
daar meer expertise is op dit specifieke gebied van
onderzoek in de Gehandicaptenzorg.
In
het project werden van de 285 jongeren uit 1996 die in
de toekomst weer mee wilden doen, 205 personen
teruggevonden en opnieuw thuis geïnterviewd. Daaraan
werden de interviews met 154 ‘nieuwe’ adolescenten met
een visuele beperking toegevoegd. Hoe is het om in 2004
een puber met visuele beperkingen te zijn vergeleken met
hoe dat was in 1996? Tenslotte werden ook de ouders van
die pubers opgenomen in het onderzoek door te vragen een
vragenlijst in te vullen over hoe zij vinden dat het met
hun kind gaat, hun opvoedingsgedrag en bronnen van
stress.
Zonder de hulp van 5 student-assistenten en 16 studenten
op vrijwilligers basis was dit onderzoek nooit zo goed
gelukt. Ook bij dit eerste InZicht project voerden
studenten Orthopedagogiek interessant aanvullend
onderzoek uit naar: arbeidsloopbanen en competenties,
vriendschapsrelaties en de invloed van de visuele
beperking hierop, de balans tussen afhankelijkheid en
autonomie stimuleren voor ouders, de ervaringen van
AOB-ers met de sociale ontwikkeling van adolescenten met
een visuele beperking en nog meer. Voor de resultaten
van al deze projecten verwijzen we naar de publicaties
en u kunt er natuurlijk meer over horen op de seminars
in november en december 2006!! Kijk op deze site bij de
knop seminars, hoe u gratis kunt deelnemen aan dit
seminar en hoe u zich kunt aanmelden. We hopen op uw
komst! Meer informatie kunt ook hieronder lezen bij de
beschrijving van het 2e InZicht-VU project.
2e
InZicht-VU project Verder Kijken 2006
In
de afgelopen jaren is er steeds meer aandacht gekomen in
wetenschappelijk onderzoek naar psychosociale aspecten
in de ontwikkeling van adolescenten met een visuele
beperking. In het InZicht onderzoek van Kef (2003-2005)
is ook de stap naar de jongvolwassenheid gemaakt en zijn
meer dan 200 blinde en slechtziende jonge mensen
gevolgd. Dit heeft veel onderzoeksresultaten opgeleverd.
Omdat het hier telkens een landelijk onderzoek betreft
met grote aantallen deelnemende respondenten, kunnen we
proberen trends in dit onderzoek te ontdekken en deze te
verwerken in adviezen aan ouders en hulpverleners.
In
totaal hebben in het 1e InZicht onderzoek van 2003-2005
circa 520 respondenten meegedaan. De uiteindelijke
samples voor de analyses zijn: 154 jongeren, 205
jongvolwassenen, en 161 ouders. De eerste twee groepen
zijn allemaal individueel in hun thuissituatie bezocht
en geïnterviewd. De ouders hebben een uitgebreide
vragenlijst ingevuld.
Veel respondenten in alle samples hebben hun waardering
en interesse uitgesproken om op deze manier eens na te
denken, te spreken en stil te staan bij sociale
contacten, vriendschappen, gevoel van anders-zijn, hoe
zit ik in elkaar, hoe kom ik over bij anderen, hoe ga ik
om met anderen/met groepen personen, hoe ga ik om met
mijn ouders en hoe gaan mijn/de ouders om met mij/met
hun kind etc. De deelnemers in dit onderzoek hebben
allemaal hun eigen gedachten, meningen, visies en
gevoelens over deze thema’s en uiten deze ook verbaal.
Tevens geven zij aan dat ze ook in de
begeleiding/-ondersteuning vanuit de instellingen en
scholen aandacht voor deze aspecten op prijs stellen.
Dit gebeurt natuurlijk al, echter het kan altijd beter.
Een integrale, totaal aanpak hebben de respondenten voor
ogen. Waarbij de ogen en wat er lastig is met kijken wel
belangrijk is, maar de rest eromheen eigenlijk nog veel
belangrijker. Aandacht voor de totale persoon dus, in al
zijn sociale systemen waarin hij participeert in de
maatschappij. Waarbij het gezin als totaal belangrijk
is, maar ook het functioneren in vriendengroepen,
functioneren in de klas, functioneren in
vrijetijd/hobby-verenigingen, functioneren in een team
van collega’s. Verder kijken dan de visuele beperking
dus!! Het specifieke van de adolescentiefase en de
jongvolwassenheid en de ontwikkelingstaken en
vaardigheden die daarin een rol spelen, kunnen nog
nadrukkelijker aandacht krijgen. Waarbij dan een
individu-overstijgende aanpak belangrijk lijkt. Dit is
een van de belangrijkste resultaten op meta-niveau van
het project.
Om
de grote hoeveelheid van het onderzoeksproject kenbaar
te maken aan de doelgroep zelf en aan de
hulpverlenings/onderwijs praktijk is er wederom subsidie
aangevraagd via InZicht. Dit keer gaat het om een
implementatieproject. Kijk voor meer informatie ook eens
op
http://www.zonmw.nl/inzicht. Door de toegekende
subsidie van InZicht kunnen we nu:
-
deze internetsite ontwikkelen;
-
een brochure vervaardigen met de belangrijkste
resultaten en deze gratis aan de deelnemers van het
onderzoek aanbieden;
-
5 regionale seminars organiseren waarin de resultaten
gepresenteerd en bediscussieerd worden om uiteindelijk
te komen tot (nog) betere begeleiding.
|